Chinezen rookten 500 jaar voor Christus al wiet
De oude Chinezen vonden niet alleen het vuurwerk en de vlieger uit – ze waren ook de eersten die high werden op wiet. Rond 500 voor Christus, toen Nederland nog in de prehistorie verkeerde, zaten de oude Chinezen al bovenop een berg cannabis te paffen bij bepaalde begrafenisrituelen.
Er zal sprake zijn geweest van ‘complexe religieuze praktijken’, vermoedt Yang. De begraafplaats van Jirzankal, waar de wietpotten werden aangetroffen, is sowieso een ongewone plek. Veel doden hebben er doorboorde schedels en snijsporen op hun botten, wat kan duiden op rituele ontvlezing na de dood of zelfs mensenoffers. ‘We beginnen het beeld te krijgen van begrafenisrituelen met vlammen, ritmische muziek en hallucinogene rook, allemaal om de mensen in een veranderde bewustzijnstoestand te krijgen’, schrijft Yang. De planten werden aan het smeulen gebracht door er hete stenen op te leggen.
‘Het is inderdaad waarschijnlijk dat we hier kijken naar planten met meer THC’, beaamt desgevraagd ook Linda Klumpers, klinisch farmacoloog en zelfstandig cannabisonderzoeker. ‘Als je kijkt hoe mensen in verleden en heden omgaan met psychoactieve stoffen, hoeft dit niet te verbazen. We beginnen de dag met koffie, drinken alcohol op verjaardagen, en gebruiken cannabis of ecstasy op festivals. Dat men destijds cannabis gebruikte rondom leven en dood, lijkt me dan ook niet onlogisch.’
Stoned steppevolk
Aanwijzingen voor oud-Aziatisch cannabisgebruik waren er altijd al. Zo schreef de Griekse geschiedschrijver Herodotus in de vijfde eeuw voor Christus over Aziatische steppevolkeren die in een tentje stoned werden door daar plantjes te verstoken in een brander. En in China vond men eens een dode begraven met cannabiszaad op zak. ‘Maar je weet dan nog niet of dat een sjamaan is die cannabis bij zich had wegens de medicinale werking’, zegt cannabisonderzoeker Klumpers. ‘Het nieuwe onderzoek lijkt me het vroegste tastbare bewijs voor cannabisgebruik om de psychoactieve werking.’
Best denkbaar dat het blowen zich vanuit China over de wereld verspreidde, oppert Yang, niet zonder nationalistische trots. Jirzankal ligt immers op een kruispunt van culturen en landen, met aan de ene kant het Chinese laagland en aan de andere kant Kirgizië, Tadzjikistan, Afghanistan, Pakistan en India.
Zo’n 2.000 kilometer noordelijker in China vond men ook al eens verbrande wiet bij een begrafenis, maar die was niet verrijkt in THC. Bovendien waren in Jirzankal de zaadjes uit de cannabis verwijderd. Alweer een aanwijzing dat men de dampen opsnoof, denkt Yang. Want zoals Doe Maar ooit al zong: ‘Je rookt alleen de hoesjes van de zaadjes, en/of, en/of, en/of de bloemetjes.’